KOPP-blog: Willen of moeten
WIE EEN HOND OF EEN KAT HEEFT, WEET HET. Het is namelijk zo logisch als wat. Als je wilt dat je huisdier naar je toe komt, moet je zorgen dat hij de motivatie opbrengt om zijn eigen pootjes te gebruiken. Je moet voor elkaar krijgen dat hij het wíl. Gewoon even lokken met een brokje. Zo lang je dat kunstje nog niet onder de knie hebt, moet je zelf de afstand overbruggen. En je dier nog dragen ook. Je blijft er fit bij, dat wel. Maar het kost ook een hoop energie die je misschien liever ergens anders wil gebruiken.
Je huisdier laten gehoorzamen is één ding. Da’s de basisschool, zeg maar. Hoger onderwijs is het op afstand besturen van je kind. Zodra het de leeftijd heeft dat je het op zijn eigen beentjes kan zetten, tenminste. Wil jij even dit kopje voor mama naar de keuken brengen? Wil jij deze prop voor papa in de prullenbak gooien? Eerst vinden ze het nog ontzettend leuk om papa of mama te helpen, maar ja… dan worden ze twee en zeggen ze “nee!” En dan begint het gedonder.
Kinderen zijn uiteraard ook uitstekend te paaien met een snoepje, maar hé, een verantwoordelijke ouder doet niet aan dat soort chantage. Anders dan een huisdier moet een kind ooit onafhankelijk worden, althans, dat is de bedoeling.
Je kan je kind ook bang maken. ‘Als jij niet doet wat ik zeg, dan zwaait er wat!’ Dat is dan weer het andere uiterste; macht gebruiken.
Veel van onze ouders hadden maar weinig repertoire tussen deze uitersten in. Als KOPP’ers hebben wij best vaak geleden onder machtsgebruik of emotionele chantage, of allebei – van vaders kant het één en van moeders kant het ander. Als je geen voorbeeld hebt gehad in het repertoire daar tussenin, gematigd, flexibel en afgestemd op jouw behoeften als kind, dan heb je daarmee ook niet kunnen oefenen. Het is een hele kunst, namelijk, die jaren oefening vraagt.
In dat geval heb je met je eigen kinderen ook een stevige uitdaging, als je daar tenminste überhaupt aan durft te beginnen. Mijn zoon is inmiddels twintig en ik vind dat nog steeds ingewikkeld.
Het voorbeeld dat je gehad hebt in het nemen van verantwoordelijkheid, het doen van taken, is bepalend voor hoe je daar zelf als volwassene mee omgaat. Zoals je door je ouders behandeld bent als heel jong kind, integreer je dat namelijk in jezelf. Oók als je heel erg je best doet om het anders te doen. Jouw geïntegreerde ouders zitten op een heel diepe bewustzijnslaag.
Deze laag gaat over de manier waarop we onszélf bejegenen. Had je een ouder die te veel macht gebruikte, dan zal je als volwassene een keiharde innerlijke criticus hebben. Waarschijnlijk ben je een ‘moeter’ die de dingen op kracht doet. ‘Ik moet altijd nuttig bezig zijn/ ik moet voor mijn ouders zorgen/ ik moet zacht zijn voor mezelf. Anders ben ik een mislukkeling/ anders ben ik schuldig/ anders schiet ik tekort.’
Inmiddels heb ik het door: als ik me héél rot ga voelen en ik weet niet waarom, heb ik mezelf op deze manier diep vanbinnen lopen slaan.
Had je een chanterende ouder, dan zal je het misschien moeilijk vinden om iets van jezelf gedaan te krijgen. Je krijgt een ingewikkelde relatie met je wilskracht. Want als jij je wil gebruikt om het juiste te doen, krijgt je ouder zijn zin, en dat ging toen jij klein was ten koste van jouw zin. Een chanterende innerlijke ouder leidt daarom nogal eens tot zelfsabotage.
Onszelf leren aansturen, dat is universitair niveau. Althans, als je KOPP bent. Wie opgegroeid is in een stabiel gezin met vaardige ouders, integreert deze vaardigheid gratis mee en krijgt er ook nog eens voldoende oefening in. Maar wij dus niet. Dat heet ontwikkelingstrauma. En ja, daar mag je boos over zijn, maar dat terzijde.
Wat ons te doen staat, is leren wíllen. We moeten weer twee worden en ‘nee!’ zeggen, gewoon om te voelen dat we zelf ook iets willen. Zodat we de dingen op verlangen kunnen gaan doen in plaats van op kracht. Zodra je contact kan maken met je intrinsieke verlangen, is er geen moeten meer en ook geen zelfsabotage. Dan hoef je dus ook niet te stoppen met moeten, of te stoppen met zelfsabotage – die verdampt dan vanzelf.
Ik neem ’s ochtends vaak een koude douche. Oorspronkelijk was de bedoeling iedere dag, de eerste twee jaar heb ik me daar heel braaf aan gehouden. Dat was uit ‘moeten’ en dat deed ik dus op kracht. Ik heb gemerkt dat ik daar niet blijer van werd. Al doet die koude douche op zich wonderen voor mijn humeur en mijn energieniveau, ik ga niet goed op ‘moeten’.
Ik kan het zelf ook bijna niet geloven, maar tegenwoordig neem ik koude douches uit verlangen. Ik móet het niet meer van mezelf. En toch doe ik het nog.
Hetzelfde geldt voor emotionele ontwikkeling en traumawerk. Pas als het oké is zoals het is, en er niets meer ‘moet’, komt daar substantieel ruimte voor. Geloof het of niet, je kan ernaar gaan verlangen.