KOPP-blog: opruimen
IN DE ZEVENTIEN JAAR DAT IK er gewoond heb, stouwde ik mijn huisje goed vol. Nu ik mij voorbereid op de verhuizing, kom ik bij het uitzoeken de attributen van alle leeftijds- en ontwikkelingsstadia van mijn zoon weer tegen. Alles is van sentimentele waarde, de tuitbekers, de vrolijk gekleurde kleuterklompjes, de lego, de dvd’s van Buurman& Buurman, de obscure posters van even obscure games, de vunzig vormgegeven flesopeners. Mijn eigen memorabilia zijn al eerder gesorteerd, in een vorig deel van mijn leven, voordat ik moeder werd. Die staan keurig in hun oude dozen klaar voor de volgende verhuis. Ik sorteer op sentimentele en praktische waarde en gooi gemakkelijk weg, maar zolang de zooi niet in de weg staat, jongt hij toch wel aan. In zeventien jaar bleek ik meer verzameld te hebben dan ik dacht: van de zolder tot de kelderkast en alle schuurtjes in de tuin, alles puilde uit van de spullen.
Daar moest flink de schop in. Systematisch, dacht ik, dus ruimte voor ruimte, van boven naar beneden. Dusss. Zo kwam ik erachter dat je niet op zolder kunt beginnen. Want waar láát je al die meuk? Als je alles zomaar naar beneden schuift, krijg je een opstopping in je huis.
Om te kunnen opruimen heb je ruimte nodig, zo ontdekte ik. En er is zat ruimte, buiten! Bij de voordeur. Dáár kan de ouwe shit eruit.
Nou, je voelt hem al aankomen. Dat gaat niet alleen over spullen. Als je als KOPP’er emotionele ouwe shit opruimt, dan kan je niet kiezen wat je nou eens gaat aanpakken. Tot groot verdriet van veel van mijn klanten werkt traumawerk niet zo dat je het kan plannen: deze maand doe ik mijn schooltijd, volgende maand de crisis van moeder toen ik tien was, de maand erop de postnatale depressie. Helaas. Traumawerk bij vroegkinderlijk en chronisch (complex) trauma, zoals KOPP’ers dat vaak hebben, lijkt best veel op het opruimen van een huis – er is ruimte nodig om het te kunnen doen. En in die ruimte zakt de shit als het ware vanaf de zolder vanzelf naar beneden. Wat op zolder ligt (in het hoofd) is überhaupt niet bereikbaar voor traumawerk, het zal eerst in het lichaam moeten zakken voordat we ermee kunnen werken. Maar dat terzijde.
Het werk heeft zijn eigen tempo en volgorde. Lichaam en intuïtie samen weten prima hoe dat moet. Je kan als het ware bij de voordeur gaan staan en zien wat er komt. Rustig afwachten. Datgene wat zich aandient, heeft aandacht nodig. Daar ga je mee aan de slag.
En dan verzamel je al je moed en dóe je dat werk, je levert jouw huzarenstukje (namelijk: erbij aanwezig blijven en je er emotioneel mee verbinden als het langskomt) en je voelt je vrij, bevrijd, lichter dan eerst. Er is ruimte bij de voordeur. Het halletje is leeg, wat een heerlijk gevoel. Twee, drie, soms vijf dagen kan je ervan genieten... en dan stroomt het weer vol. Met nieuwe ouwe shit. Want het huis puilt nog steeds uit en de zwaartekracht doet zijn werk.
De eerste keer is dat schrikken. Je voelt ineens die ruimte niet meer en het lijkt dan alsof het werk dat je gedaan hebt weer ongedaan is gemaakt. Gelukkig is dat niet waar! Net als bij het opruimen van je huis: wat weg is, is weg. Tenzij je het actief terug naar binnen draagt. Vaak werkte jouw huzarenstukje als het poppen van de kurk die de hele boel verstopt hield. Als er eenmaal beweging is, dan is er van alles dat daarop graag meelift. Dat is een kans die je maar beter kunt grijpen. Je hoeft het maar te volgen.
Dus zodra het volgende zich aandient, doe je hetzelfde – je verwelkomt het, je bekijkt het met een nieuwsgierige en open aanwezigheid. Soms moet je bewust afscheid nemen van iets, soms ook stroomt het gewoon weg nadat je het simpelweg verwelkomd hebt. Het kan goed zijn dat je deze beweging vele malen moet herhalen en je wordt er steeds beter in, want oefening baart kunst. Het blijft niet zo moeilijk en beangstigend als die eerste keer. Er komt ruimte en die ruimte stroomt weer vol. En weer. En er komt een dag dat de stroom met ouwe shit die de trappen af zakt, dunner wordt. Minder compact. Dat er stelselmatig vloer zichtbaar wordt in het halletje. En daarna op de trap en in de kamers. Dat is het moment dat je nieuw repertoire kan gaan ontwikkelen. Nieuwe dingen kan doen. Om je heen kan kijken en zien dan de wereld voor je openligt, dat je je eigen weg kan kiezen en tegelijkertijd in verbinding kan blijven met anderen.
Mijn taak is nu om het hele huis leeg te halen en dan alles wat van waarde is op een andere plek te brengen. Zodat het daar weer wortel kan schieten. Ook dát lijkt veel op traumawerk. Je bekijkt alles wat bij jou hoort door nieuwe (volwassen) ogen. Zo breng je al jouw jonge delen, die nog vastzitten in oude realiteiten, één voor één thuis. Bij jou. De enige liefdevolle (inderdaad, na het nodige werk!) volwassene die er ALTIJD is.