KOPP-blog: Grauwsluier
IK HOORDE HET MET REGELMAAT van mijn klanten. “Ik sta ’s ochtends met tegenzin op, het is alsof er een soort grijze sluier over de dag ligt.” Oei. Dat herkende ik. En ik had er zelf nog niet echt een antwoord op.
Ja, wel op de ‘echte’ depressie waarbij je helemaal niet uit je bed komt. Dan is het devies: bewegen, bewegen, bewegen. Zorgen dat je bloed stroomt, dat je je hele longen gebruikt voor je ademhaling, dat je hart flink moet werken. Als uit je bed komen een uitdaging is, kan je nog vóór het opstaan verbonden ademhaling* toepassen, dat activeert je lichaam. Zo breng je je zenuwstelsel van de ruststand in de activerende stand. En als dat lukt, je boosheid uitnodigen. Daar uiting aan geven is een probaat middel tegen depressie. Boosheid is levenskracht, mits goed gedoseerd en goed gericht.
Maar die grauwsluier? Een stiekeme versie van depressie, veel subtieler, nog steeds ondermijnend. Ik had er last van in het afgelopen jaar. Bij mij uitte zich dat in een pessimistische kijk op de mensheid. Al dat trauma overal, waar moet dat toch naartoe? In de nieuwbouwwijk waar ik woon, régent het baby’s. Wat hebben die voor toekomst? Ze krijgen straks allemaal diagnoses omdat ze zichzelf zijn en niet in de strakke mal van ‘normaal’ passen. Vóór deze zomer dacht iets in mij nog dat ík de wereld daarvan moest redden. Maar ik heb een lesje in nederigheid gehad. Die illusie, die jarenlang stevig in het zadel heeft gezeten in mijn wezen, heb ik godzijdank kunnen loslaten. En dat scheelt een hoop energie, zeg!
Maar ja, schrik ik vervolgens, omdat ik de mensheid niet meer red, dreigt nu de totale ondergang.
Ik dacht al die tijd dat ik het was die die gedachten had. Dat mijn pessimistische gedachten op waarheid berustten, dat ik eenvoudig de realiteit onder ogen zag. Maar ze beginnen nu zo extreem te worden dat ik ze niet meer serieus kan nemen. Ha! Eindelijk begint het me te dagen. Het is een overlevingsdeel. Natuurlijk! Daar kan ik mee uit de voeten. Ik pas IFS ** toe.
Ik noem haar Lood. Het deel in mij dat deze loodzware gedachten met bijbehorende gevoelens aan mijn spreekwoordelijke fiets hangt, ’s ochtends bij het wakker worden. Uiteraard ben ik geneigd om haar de laan uit te sturen: ‘Opzouten, Lood. Aan jou heb ik echt geen behoefte.’ Maar ik weet beter. Iedereen, ook je innerlijke delen, wil gehoord worden. Ze hebben allemaal hun punt. Ook Lood.
Ik heb er geen bal zin in, maar ik weet wat me te doen staat. Lood werkelijk in de ogen kijken. ‘In welke wereld leef jij, Lood? Hoe ziet het er daar uit?’ Grimmig. Er is woordeloze pijn en ellende en er is geen enkele mogelijkheid om daaraan te ontsnappen. Ik moet met mijn kop onder het maaiveld blijven, dus Lood slaat mij iedere keer als ik wil opstaan opnieuw neer. En daarmee redde zij ooit mijn leven. Ik móest onzichtbaar zijn. Ik ben ontroerd en bedank Lood voor haar uitleg. En voor het jaar in, jaar uit uitvoeren van haar afschuwelijke taak.
Lood voelt zich gezien en durft mij daarom een blik op het traumadeel te laten werpen: een geminimaliseerde versie van mijzelf als baby, uitgedroogd en verschrompeld. Ik noem haar Krentje. Krentje woont in een diepe krater, ik kan haar ver weg op de bodem zien liggen. Ik voel nog niet veel connectie met haar, en ik weet dat dat klopt. Zij is niet verbonden, dat is de reden dat ze daar zo verschrompeld ligt. Mijn moeder kon zich niet met mij verbinden. Bovendien had ze te weinig melk, waardoor ik als baby uitgedroogd raakte. Krentje daar beneden is bevroren, ze kan mij niet zien en horen. Ik blijf een poosje stilstaan bij dat besef. Hoe verdrietig dat is. En naarmate ik daar langer bij blijf, lijkt zij mij op de één of andere manier wel waar te nemen.
Ze heeft een naam gekregen. Iemand noemt haar bij haar naam.
Ik blaas wat warmte in de krater waar ze woont en ze maakt een kleine beweging.
En dat is genoeg voor de eerste kennismaking. Ik beloof dat ik contact met haar houd. Ik vraag haar wat ze nodig heeft om veilig te zijn daar beneden, ze wil wat donsveertjes om in te liggen. Dat is warmer.
Lood heeft meegekeken en ik bedank haar nogmaals, deze keer omdat ze de moed had om me naar het traumadeel te laten kijken. Het deel dat zij met haar zwaarte altijd uit het zicht heeft gehouden.
Het was pas een eerste kennismaking, maar Lood is de volgende ochtend niet meer actief. Ze is er nog wel, maar meer gedoseerd, meer vragend ook. Ze checkt nu bij mij of dingen kloppen in plaats van stellig hel en verdoemenis te verkondigen. Ik houd contact met krentje, die inmiddels is uitgegroeid tot een rozijn, en haar krater is ook niet meer zo diep.
De grauwsluier is bijna helemaal weg. Yes! Ik weet uit ervaring dat dit werk wat tijd vraagt. Krentje heeft tijd nodig om te ontdooien. Ze is er niet aan gewend dat ze gezien wordt. Ze moet op haar tempo het vertrouwen kunnen ontwikkelen dat het nu veilig is.
En ik heb weer iets geleerd. Ik heb nog maar eens ervaren dat overlevingsdelen zich vaak en graag vermommen als het gezonde deel, en dat het aan mij is om kritisch het onderscheid te maken. En dat dat, zelfs na al die jaren traumawerk, soms nog steeds een uitdaging voor mij is.
* Verbonden ademhaling: diep in- en uitademen zonder pauze. In – uit – in – uit. Dat kan bijvoorbeeld honderd keer, of vijf minuten, of een kwartier. In sommige ademsessies wordt deze techniek zelfs veertig minuten achter elkaar toegepast.
** IFS: Internal Family Systems, methodiek van Richard Schwartz om met trauma te werken. Ik pas hem toe op mezelf en ik werk ermee in mijn praktijk.